Altijd dat rusteloze
Altijd dat rusteloze
Het is een geschiedenis van horten en stoten. Een leven vol hiaten. Van sprokkelen en puzzelen, punten verbinden. Flinters uit een roerig bestaan, ze verdwenen spoorloos in de tijd. Dingen die Cas (1963) domweg niet meer weet. En dingen waarover hij niet spreekt. Nooit meer. Met niemand.
Zijn wieg stond in Rotterdam, die barre winter dat Reinier Paping de Elfstedentocht won. Een broertje en een oudere zus, gescheiden ouders. Er moet van alles mis geweest zijn, al in de basis. Een gezin van strubbelingen. Amper vijf jaar is Cas als ‘ie verzeild raakt in de wereld van jeugdinstellingen, pleeggezinnen. Hoe? Waarom? ‘Daar praat ik niet over.’ En daar kun je het mee doen.
Het was in 1974 dat moeder een ernstig verkeersongeluk kreeg. ‘Precies voor onze deur’, zegt Cas. ‘Een autoloze zondag, notabene.’ Traumatisch. Ze verbleef meer in het ziekenhuis dan thuis. Wat volgde was een periode van oppashulpen en tehuizen.
Daarna laat Cas de chronologie volkomen los. Wat rest zijn flarden uit een leven dat hij ergens heeft geparkeerd.
Diep weggestopt, dat moet wel. Jaren en wapenfeiten ontbreken. Scholen worden voortijdig afgebroken, familiecontacten beëindigd. Met vijftien jaar overlijdt zijn stiefpa. Drie jaar later sterft ook vader. Veel wil Cas daarover niet kwijt. Hij leidde toen al min of meer een ander leven. ‘Met de kermis mee’. Want ‘dan kom je nog eens ergens.’ Zwart werk. Goed betaald werk. De lach krult om zijn lippen.
Het was een zwervend bestaan. Maar wat gaf het? ‘Ik kon toch nergens lang aarden. Het beviel me best zo.’
Een jaar of vijftien, met tussenpozen, was Cas kind aan huis op de kermis. Kriskras door het land. Als rechterhand van meerdere exploitanten. Eenarmige bandieten, hij kende die machines van binnen en buiten. ‘Van alles deed ik. Opbouwen, afbreken, de winterstalling opknappen; wat maar nodig was.’ Soms één week achtereen, soms wel twee of drie op locatie. ‘Slapen in de caravan of achter in de vrachtwagen. Mooie tijd hoor, toch een vrij leven.’ Een nieuw shaggie vat vlam. Gedachten nemen hun loop en Cas glundert.
Hij is er een tijdje tussenuit geweest. Even geen kermisleven meer voor de ‘lonesome rider’. Toen pakte ’ie aan wat op z’n pad kwam. Wat maar geld opleverde. ‘Ik heb op een hijskraan gezeten, asperges gestoken, uitzendwerk gedaan.’ Nergens te beroerd voor. In die tijd woonde Cas “overal en nergens”. Hij bleef het zwerven trouw. ‘Eenzaam?’ Schudt van nee. ‘Ik kon overal wel terecht, bij vrienden.’
Dat rusteloze zat er al vroeg in. ‘Snel onrustig. Dwalen. Weggaan zonder wat te zeggen.’
‘Ik wou iemand inhalen’, weet Cas nog van het beslissende moment vlak voor de crash, hij zal 38 jaar geweest zijn. Het zware brommerongeluk maakte dat hij een half jaar lang aan de rolstoel geluisterd zat. Schouderophalend: ‘Dikke pech.’ Wat veel erger was: Cas raakte in de versukkeling. Verloor zichzelf in drank en gokspelen, kreeg psychische problemen. De huurachterstand liep op, de verwaarloosde woning werd ontruimd.
Cas was zijn baantje, zijn inkomen kwijt. En het dak boven zijn hoofd.
Dak-en uitzichtloos
Het ging van kwaad tot erger. Alcohol domineerde. Cas sleepte zich van roes naar roes totdat hij in 2001 in ’t Hooge Land in Beekbergen belandde. Drie jaar lang werd hij er intensief behandeld voor z’n verslaving. En dat sloeg aan.
Z’n ontslag bij de kliniek was de opmaat tot een nieuwe fase. Hij vond werk bij de sociale werkplaats WEZO in Zwolle. Het gaf hem overdag structuur; ’s avonds en ’s nachts zwierf hij. Cas sliep bij vrienden, soms op straat, of onder een brug. ‘Niet erg, ik was dat wel gewend.’
Maar op het werk ontbrak hij vrijwel nooit. Kwart voor acht present. Tot vijf uur in de middag. ‘Ik heb werk altijd belangrijk gevonden. Zag er ook altijd netjes uit.’
Soms sliep hij bij het Leger des Heils, klopte aan bij De Herberg voor wat eten, een douche en een dak boven het hoofd voor een nacht. Maar z’n lichte ontvlambaarheid zorgde regelmatig voor problemen. Ging ‘ie weer op de vuist. Dan vielen voor Cas de deuren weer dicht. En werd hij eenzaam en alleen opgeslokt door het duister van de nacht. Zoals hij gewend was geraakt. ‘Word je hard van hoor. Ik kan er wel tegen.’
En zo regen de jaren zich aaneen. Overdag met vallen en opstaan aan het werk, de rest van de tijd grotendeels dak- en uitzichtloos.
In 2011 klopte Maatschappelijk Werk in Zwolle aan bij Trajectum. Cas dreigde tussen de wal en het schip te raken. ‘Wat moeten we hiermee? Wij kunnen hem niet helpen. Kunnen jullie iets voor hem betekenen?’ En zo kwam Cas in aanraking met het ACT-team van Trajectum. Voluit Assertive Community Treatment. Kortweg: laagdrempelige bemoeizorg. Voor het type ‘zorgwekkende zorgmijders’. Types als Cas. Die de grip op het leven zijn kwijtgeraakt. Er werd gezorgd voor overbruggingsopvang bij de J.P. van Bentstichting.
‘Dat ik daar een eigen plekje kon krijgen vond ik wel fijn. Ik was het zwerven eigenlijk ook wel een beetje zat geworden.’
Tevreden met dit leven
Cas gaat koffie zetten. ‘Senseo, zo klaar.’ Hij beent naar de keuken en gaat aan de slag. Sinds kort heeft hij de sleutel van z’n eigen woning. In een gewone Zwolse wijk. Op éénhoog. Op het paadje naar de voordeur staat z’n scooter. Binnen ligt de helm op een kastje naast de tv. Rondom de glazen tafel een bankstel en een zwarte luie stoel. Verderop een tafeltje met computer; een pitrieten stoel ervoor. Veel heeft Cas niet nodig. De gashaard snort tevreden. Binnenkort krijgt hij gordijnen ‘van iemand’. ‘Staat gezellig.’
Aan de hand van z’n vaste ACT-begeleider heeft Cas z’n leven eindelijk weer enigszins op de rails gekregen. Een eigen plekje, zo zelfstandig als mogelijk wonen, leven en werken. Door hem met engelengeduld te benaderen heeft Cas begeleiding toegelaten, want afhankelijk zijn van anderen wil hij eigenlijk niet. ‘Hij heeft de primaire behoefte autonoom te zijn.’ Stapje voor stapje op weg naar de gewenste structuur. Dat is de weg die met succes is gevolgd. Z’n begeleider klopt zo eens in de twee weken aan om te zien hoe het er nu voorstaat. En het gaat goed.
Daar is Cas met de koffie.
De kleine man met zijn grote verhalen. Hij vertelt over z’n werk bij WEZO. Hij is machineoperator. Lijnaanvoerder. ‘Ik geef leiding aan dertig personen.’ Hij is trots op z’n werk. ‘Ik heb m’n hele leven gewerkt. En hard ook. Er moet brood op de plank komen. Ik denk dat ik wel voor twee man werk; het gaat me vaak veel te langzaam.’ Hij zucht. ‘Zo zit ik nu een keer in elkaar.’
Even is het stil. Z’n ogen glijden door de kamer. Langs de schilderijtjes met katten en klaprozen en margrieten in een tarweveldje aan de muur. Langs de meubeltjes. ‘Ik ben hier erg blij mee. Dit leven. Dat probeer ik nu vast te houden.’ Hij lacht. Oogt tevreden.
Overdag hanteert Cas een ijzeren ritme. Op tijd uit bed, op de scooter naar het werk, aan de slag en dan – om vijf uur – weer thuis. De invulling van de avond varieert. Soms blijft hij thuis, kijkt tv of verschanst zich achter de computer. Maar er zijn ook avonden dat hij vertier zoekt in de coffeeshop, zo’n tien minuten lopen verderop. Voor een joint, een kopje koffie. ‘Soms alleen maar een shagje, hoor. Ik ken er veel mensen. Het gaat om de gezelligheid.’
Hij drinkt geen druppel meer. ‘Op een enkel biertje na dan.’ Z’n oude vrienden heeft ‘ie afgezworen. ‘Gekapt, die zie ik bijna niet meer. En ik houd de poot ook stijf. Als iemand me op het verkeerde pad probeert te brengen dan is daar het gat van de deur. Ik kijk wel uit. Wil niet terug naar het oude leven.’
Het komt er schoorvoetend uit. ‘Ja. Ik ben wel gelukkig nu.’
Hij vertelt van z’n toekomstplannen. Eerst goed settelen. ‘Zodra ik een fornuis heb ga ik ook voor mezelf koken. Dat hoort erbij. Beter dan altijd kant en klaar.’ Misschien een vriendin. ‘Die had ik nooit zoveel te bieden. Nu wel, dus wie weet. Zou mooi zijn.’ En straks, als alles gaat zoals het moet gaan, een aanhangwagentje voor achter de scooter bouwen. Voor tripjes naar België of Duitsland. ‘Dat zwerversbloed zit er altijd nog wel een beetje in.’
Cas haalt nieuwe koffie. ‘Maar voorlopig ga ik alleen maar heel erg m’n best doen’, klinkt het dan uit de keuken.